Maria. Een baken in de nacht
Zij wist nog helder van het teer begin.
Van huis uit de verwachting
meegekregen,
lachte zij onbevangen de belofte tegemoet.
Ze zag zich al met kinderen.
De schoot gezegend,
zogend aan de zijde van hun vader.
En dromen van een goed bestaan.
Tot ze werd aangeraakt.
Een bries van vleugels was het.
En niets meer zoals voordien.
Want staande in een goddelijke stroming
moeder worden,
is anders dan gedroomd.
Is loslaten en meegenomen worden
en zelf niet zien waarheen.
En kwetsbaar worden, soms te zeer.
Maar blijven ook,
met vragen en met leegte.
Reeds groot zijn
en nog groter worden in vertrouwen.
Dat heeft het kind haar steeds opnieuw geleerd.
Doorstroomd werd haar gemoed
van het onnoembare gevoel dat Hij,
hun zoon, licht van hun ogen weliswaar,
niet zonder meer hun kind was.
Hoewel zomaar een jongen
met een naam van hier,
maar met de hemel in zijn hoofd.
Zij volgde hem.
Zij liet hem worden wie hij worden moest.
En luisterde,
stond sprakeloos, verloren in de massa.
Zijn woord heeft zij gekoesterd en gedragen.
En het eindeloos herhaald.
Tot het haar eigen vlees en bloed werd.
Die keuze heeft het kruis
midden haar huis geplant.
Haar blik in het gebroken lichaam van haar zoon gespijkerd.
Maar ze is opgestaan
om naar de plek waar alles doodgelopen was,
terug te gaan, tesamen met de vrouwen.
Zij zag de tekenen, de holte van het graf,
het breekbaar licht
dat anders viel
en de stenen bleek opzij te rollen.
Geen wonderen.
Maar woorden die tot leven kwamen.
Zij die ze kende,
misschien duizend malen overwogen had,
z
ou ze weer adem inblazen.
Alles voor de vergetelheid behouden.
Zou door een vuur gaan als het moest.
En tot het einde van haar dagen
doen wat moeders doen.
Toevlucht zijn, zwijgende nabije.
En generaties later nog,
zoals een baken in de nacht,
thuisbrengen
machtelozen, zoekenden en kleinen.
Kris Gelaude